Vasten – 12
De profeet Mohammed ﷺ bereikte de hoogste positie van zondeloosheid, kennis van Allah, en nabijheid tot Allah en de medemens
1 Bij de ster wanneer zij ondergaat!
2 Jullie gezel (de Profeet) verkeert niet in dwaling, noch wijkt hij af.
3 Noch spreekt hij uit verlangen.
4 Het is niets dan de openbaring die wordt geopenbaard.
5 Iemand met Machtige Kracht heeft hem onderwezen.
6 De Heer van Kracht. Dus bereikte hij perfectie.
7 En hij bevindt zich in het hoogste deel van de horizon.
8 Toen kwam hij naderbij, en kwam nog naderbij.
9 Dus was hij op een afstand van twee bogen, of nog dichterbij.
10 Zo openbaarde Hij aan Zijn dienaar wat Hij openbaarde. – 53:1-10
Vers 1. ‘Bij de ster wanneer zij ondergaat.’ Met het ‘ondergaan van de ster’ worden de tegenstanders van de profeet Mohammed (v.z.m.h.) gewaarschuwd voor de rampen die hen spoedig zouden treffen; hun ster van geluk stond op het punt onder te gaan. De woorden ‘bij de ster wanneer zij ondergaat,’ kunnen ook vertaald worden als ‘bij de gedeelten van de koran die worden geopenbaard’.
Vers 2. ‘Jullie gezel (de Profeet) dwaalt niet, noch wijkt hij af.’ Met ‘uw gezel’ wordt de Profeet bedoeld, die onder deze zelfde mensen een onberispelijk en zuiver leven had geleid. Er worden hier twee zaken gesteld. Als eerste wordt ontkend dat dwaalde. Dit wil zeggen dat hij de juiste kennis bezat, of dat hij zich in zijn leerstellingen nooit vergiste. Als tweede wordt elke afwijking van de rechte weg ontkend. Dit houdt hun hij handelde volgens die kennis, of dat zijn handelingen in praktijk overeenkwamen met de beginselen die hij onderwees. Dit vers is een overtuigend bewijs dat volgens de koran de profeet Mohammed volmaakt zondeloos was.
Vers 3-4. ‘Noch spreekt hij uit verlangen. Het is niets dan de openbaring die wordt geopenbaard.’ De koran was niet zijn woord, omdat hij niet vanuit eigen verlangens sprak; het was het woord van Allah; alles in zijn geheel. Er zijn talloze redenen die bewijzen dat de openbaring aan de Profeet niet vanwege zijn verlangens als mens was. Bijvoorbeeld, de openbaring, “Zeg: Ik vraag u er geen beloning voor, behalve dat wie het wenst, een weg naar zijn Heer neemt,” (25:57). Dit zou nooit vanwege zijn eigen verlangens kunnen zijn.
Vers 5. ‘Iemand met Machtige Kracht heeft hem onderwezen.’ ‘Iemand met Machtige Kracht’ is Allah, die hem de koran had onderwezen. Op een andere plaats in de koran wordt duidelijk gezegd, ‘De Weldadige onderwees de koran,’ (55: 1–2).
Vers 6. ‘De Heer van Kracht. Dus bereikte hij perfectie.’ Hier wordt van de Heilige Profeet gezegd dat hij ‘perfectie bereikte’, omdat de Almachtige Allah zelf zijn leraar was. Het Arabische woord voor ‘perfectie’ in dit vers is astawā. Dit woord betekent ook rechtop, stabiel, evenwichtig, in het midden zijn en niet geneigd zijn tot een van beide extremen. Daarom verliet de profeet Mohammed in zijn gedrag nooit de middenweg, noch deed hij iets te veel of te weinig. In vers 2 wordt gezegd dat hij ‘niet in dwaling verkeert’. Dat is dus de ontkenning van een negatief aspect. Maar het is niet voldoende om alleen ‘niet in dwaling’ te verkeren. Daarom wordt na deze ontkenning in dit vers (6) ook de bevestiging van het positieve aspect genoemd, namelijk dat hij een perfecte deugden had.
Vers 7. ‘En Hij bevindt zich in het hoogste deel van de horizon.’ Dat de Profeet zich in het hoogste deel van de horizon bevond, wijst op de schittering van zijn licht, dat alle uithoeken van de wereld moest gaan verlichten. Dit is een profetie die zegt, dat hij zal schijnen in de volle schittering van zijn licht als de middagzon. Dit hoofdstuk werd pas geopenbaard ongeveer vijf jaar nadat hij door Allah tot profeet en boodschapper was gemaakt.
Vers 8. ‘Toen kwam hij naderbij, en kwam nog naderbij.’ In het algemeen denkt men dat ‘hij’ verwijst naar de engel Djibriel (Gabriel), en dat dit vers dus zegt, dat Djibriel steeds dichter en dichter bij de Profeet kwam. Maar naar onze mening verwijst ‘hij’ naar de profeet Mohammed en houden deze woorden in, dat hij steeds dichter en dichter tot Allah kwam. Het vers wijst erop, dat de Profeet de grootste nabijheid tot Allah bereikte die een mens maar kan bereiken.
Vers 9. ‘Dus was hij op een afstand van twee bogen, of nog dichterbij.’ Als we dit uitleggen als een lengte van twee bogen lang, dan betekent dit dat de Profeet dichter bij Allah was dan deze lengte.
Er is ook een andere betekenis die afstamt uit de tijd voor de islam onder de Arabieren. Zij hadden de gewoonte wanneer men de sterke vriendschapsband tussen twee mannen wilde tonen, dat dan de ene persoon zijn boog recht boven de boog van de andere hield, zodat de bogen één werden, met de trekkoorden op elkaar. Dit symboliseerde dat de twee bogen één en dezelfde pijl zouden afschieten, wat duidt op eenheid. Men kan dus dit vers zo uitleggen, dat de profeet Mohammed en Allah als deze twee bogen waren, zodat een pijl die door de ene werd afgeschoten, ook door de andere werd afgeschoten.
Er is ook nog een andere betekenis, namelijk dat de Profeet het samengevoegde koord van de twee bogen was. Aan de ene kant stond hij dicht tot Allah als Zijn dienaar. Aan de andere kant stond hij dicht bij de mensheid door goed te doen aan alle mensen. De twee bogen geven dus de tweevoudige perfectie van de profeet Mohammed aan, d.w.z. zijn nabijheid tot Allah en zijn nederigheid in zijn omgang met mensen.
Vers 10. ‘Zo openbaarde Hij aan Zijn dienaar wat Hij openbaarde.’ De woorden ‘wat Hij openbaarde’ geven de grootsheid aan van de openbaring die tot de Profeet kwam. Hij wordt hier de dienaar van Allah genoemd.
Ramadan Daily Quran Study, Dr. Zahid Aziz
Vertaald in Nederlands door Reza Ghafoerkhan
Uitgegeven door: IslamLab